In deze blog beschreef ik dat de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (de Afdeling) heeft uitgesproken dat een bedrijf bijna nooit kan aantonen een eigen belang te hebben bij bescherming van Natura 2000 – gebieden. Dit leidt ertoe dat het beroep van het bedrijf op aantasting van het natuurgebied het besluit niet in behandeling wordt genomen, en daardoor in het geheel niet wordt behandeld. Op 13 november 2019[1] deed de Afdeling uitspraak op het beroep van een bedrijf dat in de nabijheid van een natuurgebied belangen had. Ook daar luidde het oordeel dat het bedrijf geen direct belang had, zodat het beroep op het ten onrechte gebruiken van de PAS in het bestemmingsplan door de Afdeling buiten behandeling werd gelaten. Het bestemmingsplan bleef daardoor in stand.
Eerst werd verwezen naar eerdere uitspraken waaruit bleek dat de bepalingen in de Wet natuurbescherming strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden, en kennelijk niet tot bescherming van het bedrijfseconomische belang van degene die eigendommen heeft buiten de begrenzing van het betrokken Natura 2000 – gebied. De omstandigheid dat een bedrijf eigenaar of gebruiker is van gronden binnen de begrenzing van het Natura 2000 – gebied kan, afhankelijk van de wijze van gebruik van deze gronden, ertoe leiden dat dit bedrijf wel een belang heeft.
Zo heeft de Afdeling in deze uitspraak uit 2015[2] uitgesproken dat het belang van mosselvissers rechtstreeks wordt geraakt, nu hun mosselperceel midden in het natuurgebied Oosterschelde is gelegen, en vaststaat dat het voortbrengende vermogen van dit mosselperceel mede wordt bepaald door de staat van instandhouding van de Oosterschelde. Gezien deze omstandigheden zijn de bedrijfseconomische belangen van appellant zodanig verweven met het belang van het behoud van een goede staat van instandhouding van het Natura 2000 – gebied Oosterschelde, een belang dat de Natuurbeschermingswet beoogt te beschermen, dat de mosselvissers worden geraakt in een eigen belang.
Het bedrijf dat in dit geval beroep heeft aangetekend tegen schending van de Wet natuurbescherming is eigenaar van gronden buiten het betrokken Natura 2000 – gebied en heeft een bedrijfseconomisch belang bij het verkopen respectievelijk verhuren van de daar te bouwen woningen en recreatieappartementen. Daarmee is de situatie volgens de Afdeling in dit geval anders dan die van de mosselkwekers in de uitspraak van 30 juni 2015. De mosselkwekers werden direct in hun bedrijfsbelang getroffen door een aantasting van het Natura 2000 – gebied. Dit geldt niet voor het bedrijf dat in dit geval beroep had aangetekend. Het belang van de toekomstige bewoners van de woningen en de gebruikers van de recreatie bij het behoud van het Natura 2000 – gebied waarnaar appellant verwijst, werkt hooguit indirect door in het bedrijfseconomische belang van appellante. Het bedrijfseconomische belang van appellante staat daarmee in een te ver verwijderd verband met het belang van de natuurbescherming om verwevenheid tussen deze belangen aan te kunnen nemen. Om die reden wordt het beroep van deze appellante op de stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan niet in behandeling genomen.
De behandeling van het beroep was aangehouden om te wachten op de uitspraak over de PAS. Deze aanhouding bleek achteraf niet nodig te zijn, omdat de beroepsgrond over de PAS toch buiten behandeling bleef.
[1] ABRvS 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3839, randnr. 7
[2] ABRvS 30 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2174, randnr. 6.4.2