In het buitengebied worden veel bedrijfswoningen niet meer als zodanig gebruikt. Deze woningen hebben de bestemming “Bedrijfswoning”, maar worden bewoond als burgerwoning. Gemeenten zijn vaak heel terughoudend om tegen bewoning van een bedrijfswoning op te treden. De Raad van State heeft recent beoordeeld of de gemeente verplicht kan worden om handhavend op te treden.
Een pluimveehouder heeft indertijd zijn bedrijf gekocht zonder de bedrijfswoning. De voormalige bedrijfswoning op zijn bedrijfsperceel is in 1997 verkocht aan een familie die geen binding met het bedrijf heeft. Het perceel heeft de agrarische bestemming. Het gebruik van de woning als burgerwoning is in strijd met die bestemming.
De pluimveehouder heeft in 2017 verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van de woning. De pluimveehouder is bang dat dit gebruik zijn bedrijfsvoering kan belemmeren. De gemeente heeft dit verzoek afgewezen. De gemeente stelt dat zij de woning als bedrijfswoning zal beschouwen bij de verlening van vergunningen aan het bedrijf en dat zij bij beoordeling van een omgevingsvergunning voor het bedrijf de milieugevolgen voor de woning niet zal meenemen in de beoordeling van de aanvraag. De bedrijfsvoering van de pluimveehouder wordt daardoor volgens de gemeente niet geschaad door het gebruik als burgerwoning.
De Raad van State overweegt dat in beginsel moet worden opgetreden tegen gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dit is alleen anders als handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat de gemeente daarvan af behoorde te zien.
Het standpunt van de gemeente dat de pluimveehouder niet in zijn bedrijfsactiviteiten wordt beperkt door het gebruik van de woning als burgerwoning is onjuist. De gemeente is ervan uitgegaan dat uitbreiding of wijziging van het bedrijf niet aannemelijk of zelfs onmogelijk is. Het is niet uitgesloten dat de pluimveehouder in de toekomst een omgevingsvergunning aanvraagt voor een bepaalde bedrijfsactiviteit die juist vanwege de aanwezigheid van een burgerwoning op het perceel niet kan worden verleend.
Bovendien kan de pluimveehouder door de feitelijke aanwezigheid van een burgerwoning op het bedrijf op dit moment al niet voldoen aan de voorschriften van de voor het bedrijf geldende omgevingsvergunning. Ook hierom wordt de pluimveehouder in zijn bedrijfsvoering belemmerd door het gebruik van de woning als burgerwoning. Het gaat hier om.
Ook kan de gemeente zich niet zonder meer op het standpunt stellen dat het handhavingsverzoeken van de bewoners van de woning met betrekking tot het bedrijf van de pluimveehouder niet in behandeling zal nemen. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeente immers verplicht om op een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
De Raad van State benoemt ook het belang van de bewoner van de woning om de woning met zijn gezin te blijven bewonen. Het moeten verlaten van de woning heeft voor hem grote financiële gevolgen en gevolgen voor zijn gezondheid doordat het hem emotioneel ernstig zal aangrijpen. De Raad van State acht dit geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de gemeente behoorde af te zien van handhavend optreden.
Dit betekent dat de gemeente het handhavingsverzoek niet had mogen afwijzen. De gemeente moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen.
Advocatenkantoor Zwinkels stelt haar blogs zorgvuldig samen op basis van de op dat moment geldende regelgeving. Onze blogs kunnen door de actualiteit worden achterhaald en hebben een algemeen karakter waardoor zij niet als juridisch advies kunnen worden beschouwd.